Clicky


116. Allemaal voor mij

116. Allemaal voor mij
01-07-2014 10:21 | Columns | auteur De Redactie

Eind twintigste eeuw werkte ik als, hoe raadt u het: vrachtwagenchauffeur bij de firma GrootVerbruik Ahold, kortweg GVA. Vier dagen per week bracht ik levensmiddelen naar ‘bedrijfsrestaurants en instellingskeukens’ oftewel restaurants van kantoren, en de keukens van zieken-, bejaarden- en verpleeghuizen, allen gevestigd in het centrum van Rotterdam.

Dit rondje had de naam ‘Route 13’, was slechts 35 kilometer lang, of kort: u zegt het maar, en duurde amper zes uur. De andere twee uren van de acht te volbrengen diensturen waren voor het eerste uur láden bij de zaak en het laatste uur lóssen bij de zaak. Op vrijdag was er zo weinig handel dat ik dan vrij was. Maar er moest toch een vijfde dag gewerkt worden, want de veertig uur per week moest gehaald worden. Daarom kreeg ik op zaterdag een vaste rit toebedeeld: laden Schiedam, laden Barendrechtse groenteveiling, lossen en laden bij de hoofdvestiging van GVA in Ede, en dan door naar Ommen, Overijssel, waar GVA nog een vestiging had die het noorden en oosten van Nederland bediende.

Een mooie tocht: 400 kilometer en een klein beetje, door en over de Veluwe en iedere keer via een andere route, zolang het maar in de buurt van die 400 kilometer bleef en ik niet overal te laat aankwam. Deze zaterdag-pendel had natuurlijk ook wel wat nadelen, en de eerste zit al in de naam: zaterdag. Het was echt elke zaterdag. Dan zat mijn vrouw de hele dag alleen thuis. En inderdaad de hele dag, het tweede nadeel, want ik vertrok ’s morgens om half elf en was ’s avonds zelden voor twaalven binnen.

Het laatste los/laad adres was Ommen. Ik werd daar iedere zaterdag opgewacht door Han en Maarten, en dat klinkt een beetje als een komisch duo, en dat waren ze ook wel. Twee jongens van 18, 19 jaar die met werken in het weekend een zakcentje bij verdienden. Wanneer ik om wat voor reden dan ook laat in Ommen zou arriveren belde ik een van de twee even op om dat te melden.

De extra wachttijd brachten de heren vervolgens door in hun stamcafé en op de eerder op de dag afgesproken tijd kwam ik het te vrolijke stel dan later op de avond tegen in de goederenontvangst annex koelcel van GVA Ommen. Nuchter of ietwat minder nuchter; het was altijd gezellig en er werd ook nog gewerkt. Aan het eind van het karwei nam ik nog een bak koffie, en de blagen alvast of weer een biertje, en zij vertrokken dan naar de kroeg en ik ging richting Schiedam.

Zo ook op zomaar een zaterdag, eind juni 19weetiknietmeerprecies. Maar deze keer eens niet al te laat. Op de heenweg, van Ede naar Ommen, zag ik heel veel mensen in het gras naast de snelweg staan. Hier en daar voorzien van tafeltjes en stoeltjes, hapjes en drankjes erbij: het zag er erg gezellig, maar in mijn ogen ook erg vreemd uit. Parkeerplaatsen, al dan niet bij tankstations, stonden bomvol met auto’s, campers en hier en daar zelfs tenten. Toen de eerste Rijkswegen in Nederland waren aangelegd gingen mensen ook langs de weg zitten om naar het voorbij rijdende verkeer te kijken, maar dat was volgens mij in de voor mij onbekende jaren ’50. Het ontstaan van het bermtoerisme, en dat is nog letterlijk waar ook!

Maar de dag waar ik het hier overheb was in de jaren ’90 en de enigen die toen nog naar een rij auto’s zaten de kijken zaten ín die rij: dat noemen we (al jaren…)  een file. Kortom: wat was hier aan de hand? Ik tufte ondertussen wel vrolijk verder, want de Olijke ‘Tweeling’ stond in Ommen op mij te wachten. Het zat die dag eens goed mee: Jut en Jul waren geheel fris en bij de tijd en vooral heel snel, dus amper een uur later vertrok ik alweer huiswaarts. Goed, dat was dan nog wel 200 kilometer sturen, maar ik rook bij wijze van spreken de stal al.

Toen ik, komend vanaf Ommen via de N 340 de autosnelweg A 28 richting Zwolle en Utrecht op draaide, stonden de bermen van de oprit en de snelweg bomvol mensen. Ook op alle viaducten stond het zwart van de mensen. Waren die allemaal voor mij gekomen? Om mij uit- of toe te zwaaien?

Nou..

Nee…

Nauwelijks was ik begonnen met het vormen van dit waanidee, of ik kreeg in de gaten dat ik omringd werd door tientallen motorrijders. Als een zwerm bijen bij een korf zoemden de motoren om mijn auto heen. In vele kleuren en verschillende  uitdossingen, per rijstrook met z’n tweeën, soms met z’n drieën naast elkaar,  zweefden zij, met een gangetje van amper 80 kilometer per uur, over het asfalt, luidkeels toegejuicht en enthousiast toegezwaaid door de drommen volk langs en boven de weg.

Ik kreeg ook een klein deel van de aandacht: regelmatig werd naar mij het universele Toetergebaar gemaakt: een arm geknikt bij de elleboog waarbij de hand aan een denkbeeldig koord trekt: Toettoet!! Ach, wie ben ik dan om iemands dag ook maar een klein beetje te verpesten door niet aan het verzoek te voldoen? Toettoetoeoeoet!!

Deze motorrijders kwamen natuurlijk van het TT-circuit in Assen, waar die dag juist de jaarlijkse motorraces waren verreden. Het midden in die grote groep meerijden was een ware happening. Voor mij heel bijzonder om dit, eigenlijk van binnenuit, een keertje mee te kunnen maken. Het is mij ook nooit meer gelukt.