121. Het schip (niet) in
Nederland is een opleidingsland. Zo simpel is de functie niet, of er bestaat een cursus voor. Van putjesschepper tot minister-president; ja, zelfs vrachtwagenchauffeurs: iedereen moet, voor hij of zij het vak van zijn of haar keuze gaat doen, een opleiding volgen en een examen met goed gevolg afleggen. Nederlandse werknemers zijn zó goed opgeleid dat ze daardoor te duur zijn geworden, maar dat is een andere discussie en, voor later, een ander verhaal.
Jaren geleden was daar het bedrijf 'Vakopleiding Transport en Logistiek'. Juridisch hoe en wat en waar: ik heb geen idee, maar deze school bestond. Doel was het opleiden van jongeren voor van alles en nog wat in de wereld van Transport en Logistiek. Planner, chauffeur, autolader, heftrucker, sjorder, mangatwacht, kraanmachinist, binnenschipper: alle soorten opleidingen waren mogelijk. Heel veel theorie, in het klaslokaal, maar ook heel veel praktijk. Het mooiste voor de leerlingen was natuurlijk wanneer de theorie gecombineerd werd met de praktijk.
Voor de opleiding 'Binnenvaart' had de Vakopleiding de beschikking over twee schepen, de Prinses Beatrix en de Prinses Christina. Van deze schepen waren de ruimen verbouwd tot klaslokalen en slaapzalen, waardoor het mogelijk was om met groepen leerlingen meerdaagse reizen te maken zodat de leerlingen enig inzicht kregen in het beroep van binnenschipper. Over het algemeen waren de studenten zonen en/of dochters van binnenvaartlui, en dat waren, volgens één van de leraren, "…de slechtsten… ", want deze lieden meenden dat zij alles al wisten, en zij moesten dan misschien niet veel meer leren, maar vooral áfleren.
Aan boord leven betekent ook aan boord eten en drinken, en nu kom ik om de hoek kijken. Werkzaam als chauffeur bij GrootVerbruik Ahold leverde ik groente, fruit, zuivel en zoiets prozaïsch als wc-papier af bij eerdergenoemde opleidingsschepen. Laat ik voor de rest van het verhaal maar de ‘Prinses Beatrix’ als plaats van handeling n(o)emen.
Dit schip lag op maandagochtend aan de kade van de straat Haringvliet (dus niet het water!), recht tegenover het Havenziekenhuis te wachten op de dingen die komen gingen, in dit geval zijnde leerlingen en goederen. Aan de waterkant van de kade was er dan wel volop ruimte, maar helaas niet aan de straatkant en zo verwerd iedere afleveringsklus tot een partijtje bekvechten met passerende of geparkeerde personenautobestuurders.
“Ik ga je baas bellen!” Och och, hoe vaak ik dat gehoord heb, of: “Ik bel de politie!” Nou, ging je gang, want eer die er was, was ik al weer weg. Om al dit gez…eur vóór te zijn besloot de eigenaar van het schip dit vaartuig een paar honderd meter verder te leggen. Aan de Admiraliteitskade werd een ruime aanlegplaats gevonden met als grootste voordeel iets wat er niet was, namelijk parkeerplekken voor personenauto’s. Ik kon letterlijk naast de loopplank stoppen. Het moment van mijn arriveren voor aflevering kwam overeen met de aankomst van de eerste scheepslading leerlingen. Dat kwam dan goed uit, want ze konden dan gelijk beginnen met les één: het aannemen van levensmiddelen, deze wegstoppen/stuwen/opruimen in keukenkastjes en/of pantry, en het vervolgens teruggeven van lege verpakkingen/emballage en retourgoederen.
Een lange naam voor die les, maar het duurde ook best wel lang. Een bemensing van een varende school heeft heel wat spullen nodig en zo stonden er regelmatig zeven tot tien rolcontainers op straat. Het leeghalen van die karren en het vullen van het magazijn duurde vaak zo lang dat het tijdschema van de kapitein ernstig in gevaar kwam. Vóór een bepaalde tijd moest de schuit de vlakbij gelegen brug hebben gepasseerd, en ook het ophalen van nog een vracht leerlingen diende op tijd te geschieden.
Na gemopper van de schooldirectie werd door mijn planners besloten dat ik voortaan maar twee uur eerder bij de schuit diende te leveren; niet om 10 uur ‘s morgens, maar al om 8 uur. Aldus geschiedde. De kok van de ‘Beatrix’ stond blij lachend op de kade: alleen. Want dat was iedereen even vergeten: de leerlingen en andere bemanningsleden kwamen pas om tien uur. Het kostte ons twee uur om alles aan boord te krijgen, de emballage op te ruimen en de lege dozen en karren weer in mijn auto te krijgen. Al met al kwam ik bij mijn laatste vijf klanten ruim te laat aan, en die namen mij dat niet in dank af. Scheldend en tierend meldde ik mij bij onze expeditie balie, met het zéér dringende verzoek per direkt, dat wil zeggen per volgende maandag, een oplossing te bedenken waar iederéén wat aan had. En wederom: aldus geschiedde…
Een week later stond ik wéér bij de lesboot, en wéér keek de kok heel blij omdat ik er zo vroeg was. Alleen was zijn goede humeur snel voorbij toen ik tien rolcontainers met handel op de kade, naast de loopplank zette en vervolgens de laadklep van de vrachtauto dichtdeed. “Wat ga jij nou doen?” riep hij kwaad. “Ik ga weg. Ik heb nog wel meer te doen. Zet de lege spullen maar op straat. Ik kom later wel terug”, zei ik en vertrok, om prinsessen, nee; koninginnen in andere keukens blij te maken met een tijdige levering van hun food and non-food bestellingen. Toen ik na 12 uur terugkwam bij de ankerplaats aan de Admiraliteitskade, was de boot vertrokken, en stonden de rolcontainers met lege bakken en retouren op straat.
Weer een week later vertrok ik om half zes vanuit het distributiecentrum in Schiedam voor mijn vaste rondje, Route 13: Rotterdam-Centrum. Met in plaats van vijftien ‘maar’ veertien afleveradressen: vanaf deze dag werd het vakopleidingsschip ‘Prinses Beatrix’ met een speciaal daarvoor ingezette grote bestelbus belevert. Ik blij, de kok blij, iedereen blij.
Marcel Heinsbroek